De genen op het En-locus bepalen of een konijn éénkleurig is of bont.
Genen die op het En-locus voorkomen zijn, in volgorde van afnemende dominantie:
- En: English pattern (bont patroon),
- en: Non-English pattern (éénkleurig).
En: English pattern (bont patroon)
Dit gen zorgt ervoor dat naast de kleur die door het A, B, C, D en E-locus wordt bepaald, ook nog wit tot uiting komt op het konijn. De hoeveelheid wit en het bont patroon dat hierdoor tot uiting wordt kan verschillen.
Het ‘En’ gen is dominant en komt dus altijd tot uiting, ongeacht wat het tweede gen op het En-locus is. Het fenotype ‘En’, heeft dus als genotype ‘En_’, wat kan staan voor ‘Enen’ of ‘EnEn’.
Het bijzondere met dit gen is echter dat het niet volledig dominant is. Wanneer het tweede gen op het En-locus ‘en’ is, zal dat zichtbaar zijn in de beperkte hoeveelheid wit, die in dat geval wordt vermindert doordat ‘en’ als zodanig geen wit vertoont. We hebben hier dus met intermediaire verving van doen. Deze combinatie, ‘Enen’, vormt overigens de volgens de standaard gewenste hoeveelheid wit.
Een voorbeeld van een konijn met éénmaal het En gen is:
blauw bont (aaB_C_ddE_Enen)
Bron: De Standaard
De bonttekening is niet scherp aangegeven. Wel moeten de rug en de zijden zoveel mogelijk gekleurd zijn. Ook de kop dient zoveel mogelijk gekleurd te zijn, met een geheel gekleurde snuit en dito oren. De borst en de voorbenen dienen bij voorkeur geheel wit te zijn. De achterbenen en de buik ziet men graag geheel wit of overwegend wit. Symmetrie in de tekening dient men zoveel mogelijk na te streven. Bij bonte dieren met witte voeten is de nagelkleur zonder pigment, dus kleurloos.
De combinatie ‘EnEn’ vormt veel wit in de bont tekening, teveel volgens de standaard. Deze konijntjes worden vaak Charlies genoemd, omdat de kleur op de snuit is teruggedrongen tot slechts een horizontaal streepje, een ‘snorretje’.
Een voorbeeld van een konijn met tweemaal het En gen is:
isabella ‘dubbelbont’ (aaB_C_ddeeEnEn)
en: Non-English pattern (éénkleurig)
Dit gen zorgt ervoor dat naast de kleur die door het A, B, C, D en E-locus wordt bepaald, géén wit tot uiting komt op het konijn. Het ‘en’ gen is volledig recessief en komt dus alleen tot uiting als het dubbel voorkomt, ‘enen’. Deze konijnen zijn éénkleurig.
Voorbeelden van éénkleurige konijnen zijn alle de op de pagina’s van het A, B, C, D en E-locus genoemde kleuren.
Het fokken van bonte konijnen
Naar mijn mening zorgt, zoals gezegd, het ‘En’ gen er alleen voor dat het wit tot uiting komt. Het bepaald dus (m.u.v. de gevolgen van het enkel of dubbel voorkomen, zijnde normale bonttekening respectievelijk dubbelbonttekening) niet de hoeveelheid wit en het bont patroon, dat is elders in de genen vastgelegd.
Dat betekent dat ook een éénkleurig konijn een bepaalde hoeveelheid wit en een bepaald bont patroon in zijn genen heeft vastliggen. Hij draagt het dus wel bij zich, maar komt niet tot uiting door het ontbreken van het ‘En’ gen.
Een normaal bont konijn heeft éénmaal het ‘En’ gen, de hoeveelheid wit is dan de middenweg tussen de hoeveelheid wit zoals bij de ouderdieren in de genen vastgelegd, intermediair vererving. Voor het fokken van een bont konijn met een goede hoeveelheid wit, kan men dus het beste twee bonte dieren nemen, zodat je weet wat je mag verwachten. Je hebt dan wel 25% kans op dubbelbonte dieren (genotype ‘EnEn’, bijgenaamd Charlies). Als je bont x éénkleurig kruist weet je immers bijna nooit welke hoeveelheid wit het éénkleurig dier in zijn genen heeft vastliggen. De hoeveelheid wit die de jongen krijgen is dan een gok. Uitzondering hierop is een éénkleurig dier dat uit twee bekende bonte ouders is ontstaan. De hoeveelheid wit die dit konijn ongezien bij zich draagt, houdt immers het midden tussen de hoeveelheid wit van de bonte ouders. Voordeel als je zo’n dier hebt en kruist met bont, is dat je geen dubbelbonte Charlies krijgt, je hebt immers 50% kans op normaal bont en 50% kans op éénkleurig.